Supersnel internet voor iedereen
Mario is internetinstallateur voor Telenet. Met zijn gele camionette rijdt hij het land rond om het netwerk te onderhouden, gezinnen aan te sluiten op het internet en technische problemen op te lossen. “Zo kom ik overal, rijk of arm, in de stad of op het platteland, iedereen heeft mij nodig. Het internet is zo noodzakelijk geworden als water, verwarming en elektriciteit. En dat zie je goed wanneer het niet werkt. Als ik aan het werk ben aan een kast in de straat en het netwerk even moet uitzetten, heb ik binnen de vijf minuten een verontruste reactie van de buren. Soms vriendelijk, soms ook niet”, lacht hij. “Maar ik ben blij met mijn job. Zodra het bakske geïnstalleerd is, zie je zo’n familie opgelucht ademhalen. Het zoontje van drie blij dat YouTube opnieuw werkt, de dochter van 14 kan terug op TikTok. Ik snap dat, zeg nu zelf: hoe hard heeft het internet ons leven niet veranderd de laatste tien jaar? Je vraagt je bijna af: hoe deden we dat vroeger zonder Whatsapp, zonder Google Maps, zonder sociale media? Alleen jammer dat het zo duur is en dat de prijzen blijven stijgen. Je hebt het internet thuis, maar ook 4G voor onderweg. En dan komen nog de abonnementen: Netflix, Spotify, Disney+ voor de jongsten. Voor een gezin met twee kinderen is dat al snel meer dan 100 euro per maand. Dat tikt toch aan. Dat krijg ik ook vaak te horen.”
“Al vier maanden heb ik geen internet thuis. Soms heb ik een beetje internet, maar het valt vaak weg. Alles is tegenwoordig online. Contact met vrienden loopt via internet, maar nu kan ik hen amper nog horen. Iedereen is bezig met iets en ik kan niet meedoen, dan voel ik me buitengesloten.” Deze pakkende getuigenis van Jordy, een scholier van Recht-Op Jongeren in Antwerpen toont ons hoe belangrijk het internet geworden is in ons leven. Toen op 12 maart 2020 de meer dan twee miljoen scholieren en studenten in ons land halsoverkop moesten overschakelen op afstandslessen, werd pijnlijk duidelijk hoe er ongemerkt een kloof in onze samenleving is gegroeid. Een kloof tussen zij die alle vruchten plukken van de snel veranderende digitale wereld en zij die moeite hebben om bij te benen.
Wat Mario en Jordy aan den lijve ondervinden, werd ook al door de Belgische ombudsmannen opgemerkt. Zij horen steeds vaker verhalen van mensen die niet meer mee kunnen. “De toegang tot het internet is voor een groot deel van de bevolking een sociale noodzaak geworden. Het wordt niet meer enkel gebruikt als ontspanning of bron van informatie. Wie geen toegang heeft tot het internet mist een belangrijke toegangspoort tot informatie, is beperkt in zijn contacten, wordt gehinderd in zijn toegang tot de overheid, enz.” De ombudsmannen roepen op om de toegang tot het internet te beschouwen als een basisbehoefte. Zij vinden dat de overheid ervoor moet zorgen dat iedereen op het internet kan. De Koning Boudewijnstichting kwam tot een gelijkaardige conclusie in hun recentste onderzoek naar de digitale vaardigheden van de Belgen. Bijna één op twee Belgen is digitaal kwetsbaar, aldus de stichting. “Bijna 1 op de 5 huishoudens met een laag inkomen beschikt niet over een internetverbinding thuis. Het is dus van wezenlijk belang om te blijven investeren in digitalisering voor iedereen.”
Gelijk hebben ze. Eigenlijk kan je het internet een beetje beschouwen als de stoep voor je deur. Je gebruikt het om op je bestemming te geraken, van A naar B. Van je thuis naar je vrienden en je familie, naar de winkel en naar het restaurant. Of naar de cinema om de nieuwste films en series te zien. Naar het belastingkantoor. Naar je werk of naar school. Naar het oudercontact van je kinderen. Naar een nieuwe job. Naar een nieuw lief. Allez, je snapt het. Alles wat we vroeger analoog deden, doen we nu digitaal.
Daarom moeten we de switch doen. De toegang tot het internet moet even laagdrempelig en vanzelfsprekend zijn als de toegang tot de stoep voor je deur. Maar dan moeten we wel afscheid nemen van het internet van gisteren. Dat is een internet dat helemaal draait om winst maken. We moeten een internet bouwen dat de mens centraal stelt, het internet van morgen.
Vandaag is het internet zo duur en ontoegankelijk omdat we het niet beschouwen als een gemeenschappelijk goed. Het is uitsluitend een middel om winst te maken. Onze straten en de stoep zijn voor iedereen toegankelijk en dat is maar normaal ook. We bouwen en onderhouden ze met publieke middelen en zorgen ervoor dat iedereen er gebruik van kan maken. Het internet is niet publiek, maar privaat. Een beetje zoals… een winkelcentrum.
“Het internet is één groot shoppingcenter geworden”, zegt de Amerikaanse onderzoeker Jathan Sadowski, gespecialiseerd in slimme technologie. “Het hele internet is op kopen gericht. Daar zit het geld. En om ervoor te zorgen dat mensen iets gaan kopen op het internet zijn er heel wat nuttige en aangename zaken aan toegevoegd.” De vergelijking met een winkelcentrum is treffend. In plaats van een openbare ruimte, zoals de wekelijkse markt, een park, een speelplein of de stoep waar je je buren tegen het lijf loopt, is het internet een privé-domein.
Het is er best fijn om te toeven, net zoals winkelcentra dat af en toe ook wel zijn. Je kunt er met vrienden of familie een koffie gaan drinken en een ijsje eten. Je kan er kleren passen, de nieuwste modellen van gsm’s bewonderen of naar de cinema gaan en soms staan er ook enkele speeltuigen waar je kinderen hun energie even kwijt kunnen. Maar het blijft een private plek die helemaal gericht is op kopen, kopen, kopen. De eigenaar van het shoppingcenter zwaait er de plak. Alles, van de ijsjes tot de speeltuigen, dient om je verblijf zolang mogelijk te rekken. Hoe langer je rondslentert, hoe meer kans dat je consumeert.
Daarom dat je ook niet snel een betoging of sociale actie zal aantreffen in zo’n centrum. Er is nochtans veel plaats en er is altijd publiek, maar iedereen weet dat dat niet de functie is van een winkelcentrum. Ook een jogger of wandelaar zal je niet snel tegen het lijf lopen in een winkelcentrum. Om te betogen of te joggen trekken we de straat op. Die is van ons. En het aantal straten is gelukkig groter dan het aantal verdiepingen en roltrappen in het winkelcentrum. Ja, Wijnegem Shopping Center is gigantisch, maar nog altijd een stuk kleiner dan Wijnegem zelf.
Bij het internet is dat anders. Er is geen apart ‘openbaar’ internet dat voor iedereen toegankelijk is. Waar we elkaar kunnen ontmoeten zonder dat het over centen moet gaan. Het is alsof men de stoep, het park en het plein geprivatiseerd heeft en die enkel toegankelijk zijn als je gaat betalen of dat nu met echte centen is of met het vrijgeven van onze privacy. Mochten onze straten verkocht worden aan bedrijven, dan zouden zij hun investering willen terugverdienen en nog eens flink wat winst maken daarbovenop. Dan zou er stevig moeten betaald worden door iedereen die een voet buiten de deur zet met een abonnement of met een pay per visit. Gek toch? Nochtans is dat precies zoals het internet, de digitale stoep, werkt. De toegang tot het internet wordt steeds duurder. Het is een grote hap uit ons maandelijks budget. Een kost die we niet kunnen schrappen want wie wil zichzelf nu de toegang tot de wereld ontzeggen? Maar er is meer dan alleen een duur toegangsticket.
Big Tech zwaait de plak
Binnen dat wereldwijde winkelcentrum dat het internet is, zijn er ook de ‘winkels’: de websites en apps die we allemaal kennen en dagelijks gebruiken. Net zoals de winkels in een winkelcentrum, zijn die in privéhanden en draait alles er om winst maken. Neem bijvoorbeeld het Amerikaanse Google. “Don’t be evil”, proclameerde het piepjonge bedrijf in 2000. Het wou met haar zoekmachine naar eigen zeggen een vrijhaven op het internet worden waar je de meest nuttige informatie het vlotst kon vinden en waar je niet de hele tijd schreeuwerige reclames moest wegklikken zoals dat op andere zoekmachines toen gebruikelijk was. Maar dat gaat in tegen de logica van het private internet. Om de aandeelhouders en investeerders tevreden te stellen, moesten ze dus op zoek naar manieren om winst te maken en die vonden ze net in de reclames die ze aan de kant wilden schuiven. Ze begonnen net veel meer reclame te tonen, maar dan wel gerichte reclame. Door het surfgedrag nauwgezet te analyseren, weten ze bij elke surfer perfect welke producten het meest kans maken om gekocht te worden.
Die subtiele gerichte reclame is veel effectiever dan de oude vorm van reclame waarbij een product aan zoveel mogelijk mensen werd aangeprezen. Door zich te plooien naar de wetten van de markt en het private internet is de kleine start-up Google uitgegroeid tot een van de grootste bedrijven ter wereld. Vandaag verdient het bedrijf meer dan 200 miljard dollar per jaar aan reclame. Het werd zo de grootste reclameboer ter wereld. De concurrentie werd onderweg uitgeschakeld. Het bedrijf is zo dominant geworden dat we niet langer meer zoeken op het internet, we googelen.
Omdat bedrijven als Google privaat zijn, schermen ze hun broncode af en is het onmogelijk democratisch te controleren wat er eigenlijk allemaal gebeurt als we een zoekterm intikken. Dat geldt ook voor alle andere sites en apps. We moeten Facebook op haar woord geloven dat ze ‘alles doet’ om onze democratie te beschermen. Of dat zo is, weten we niet. Of beter, we weten dat het niet zo is dankzij de moedige getuigenissen van talloze klokkenluiders die gedegouteerd opgestapt zijn bij het bedrijf en die ons nu willen waarschuwen voor de bedenkelijke praktijken waar ze ooit aan meewerkten. Eén ding weten we wel zeker – daar hebben we geen klokkenluiders voor nodig – en dat is dat al die bedrijven er alles aan zullen doen om hun winst te maximaliseren. Dat is de ijzeren wet van het private internet.
De digitale mastodonten zijn de voorlopige winnaars van de concurrentie die het internet organiseert. Alleen de bedrijven die het meest winst maken blijven overeind. Ook al houden ze er schimmige arbeidspraktijken op na en zorgen ze er vooral voor dat een kleine groep supermiljardairs nog rijker worden. De huidige winnaars hebben klinkende namen als Google, Amazon, Microsoft, Apple en Facebook. Deze bedrijven, ook wel Big Tech genoemd, controleren bijna heel het internet. Omdat ze zo groot zijn, is het quasi onmogelijk om met hen te concurreren. Als een nieuwe app succesvol is, dan wordt die al snel opgekocht door een van de groten. Of dan wordt de technologie gewoon schaamteloos gekopieerd. Zo houden deze giganten de innovatie tegen.
Om hun dominantie te behouden hebben ze zichtbare en onzichtbare muren geplaatst rond het internet. Eenmaal ze je binnen die muren gelokt hebben, proberen ze je er zolang mogelijk te houden. Want hoe meer je klikt en scrolt, hoe meer video’s je bekijkt of posts je leuk vindt, hoe meer data ze kunnen verzamelen. En hoe meer reclame ze kunnen voorschotelen. Ze zijn er in geslaagd om sociaal contact winstgevend te maken en weten steeds meer over ons. Tegelijk stromen de platformen als Instagram, Facebook, YouTube en TikTok ook meer en meer vol met reclame. Want daar is het hen uiteindelijk om te doen. Zo is de nobele missie van het jonge Google, een internet zonder vervelende reclame, ironisch genoeg weer actueel, mede dankzij het huidige Google.
De waarde van deze bedrijven is groter dan verschillende West-Europese economieën, maar op hun platformen verloopt alles volledig volgens hun eigen regels. Net zoals we de arbeidsomstandigheden in winkelcentra kunnen vastleggen in arbeidswetten en openings- en sluitingstijden kunnen bepalen, proberen overheden nu via wetten de scherpste kantjes af te vijlen. De bedrijven moeten nu bijvoorbeeld laten weten dat ze je overal volgen. Maar omdat alles achter gesloten deuren blijft, in de catacomben van de gesloten computercode van de tech-mastodonten, zijn zelfs de best bedoelde wetten een doekje voor het bloeden. Niemand gelooft dat we deze giganten met een wetje hier of daar kunnen ombouwen tot mensgerichte toepassingen. Daarvoor moeten we ingrijpen in de winstlogica die het hele internet domineert. We moeten de switch doen en van het internet een echte openbare ruimte maken. De eerste stap die we daarvoor moeten zetten is de infrastructuur van het internet publiek maken.
Internet voor het volk
Het internet lijkt iets heel mysterieus. Men spreekt soms over ‘The Cloud’, een wolk, die overal hangt en schijnbaar ongrijpbaar is. Maar Mario, de Telenetinstallateur die u al tegen het lijf liep in dit hoofdstuk, weet beter. Hij werkt elke dag aan de infrastructuur van het internet. “Eigenlijk is het internet niets meer dan een groot netwerk van kabels die computers over heel de wereld met elkaar verbinden. Of die, via antennes, mobiele apparaten met die computers verbinden.” Mario weet dat, want hij installeert die kabels. “Klik je op Facebook op het duimpje, dan wordt via dat netwerk een signaal gestuurd zodat binnen een fractie van een seconde het bedrijf in de VS weet dat je de foto van je lief leuk vindt.” De infrastructuur van het internet publiek maken wil dus zeggen dat deze kabels en leidingen waar ze doorheen lopen in publieke handen komen. Niet zo heel lang geleden was dat ook zo.
Het internet werd in de jaren ‘80 en ‘90 ontwikkeld als een publiek netwerk. Het DARPA-onderzoekscentrum van het Amerikaanse leger heeft geld, veel geld. Één van hun projecten wou er voor zorgen dat soldaten aan het front gebruik konden maken van geavanceerde computerinfrastructuur. Ze rolden een netwerk uit tussen de verschillende basissen en ontwikkelden de computercode die vandaag nog steeds gebruikt wordt. Maar heel veel interesse hadden de Navy Seals aanvankelijk niet voor dit project. Enthousiasme was er wel bij een andere groep: wetenschappers. Dankzij het netwerk konden wetenschappers uit de Verenigde Staten en Europa samenwerken en de kosten van dure supercomputers met elkaar delen. Bovendien was het de ideale manier om wetenschappelijke informatie op een eenvoudige manier met elkaar uit te wisselen. Zo kwam het internet ook naar België als publieke samenwerking tussen verschillende universiteiten.
Halverwege de jaren ‘90 werden de commerciële mogelijkheden van het internet ontdekt. Het Europese openbare onderzoekscentrum CERN in Genève – opnieuw dus met publieke middelen – ontwikkelde software waarmee websites kunnen gemaakt worden. Hierdoor werd het internet plots veel toegankelijker. Niet alleen wetenschappers, maar het grote publiek vond haar weg naar het internet. Daardoor werd het ook commercieel interessant. Volledig in lijn met de neoliberale ideeën die toen heersten, werd de infrastructuur in sneltempo voor een appel en een ei verkocht aan private telecombedrijven. Die zagen winstkansen in het laten betalen voor toegang tot het internet. Tegelijk veranderde deze massale privatisering van het internet het karakter ervan. Waar het aanvankelijk stond voor samenwerking en delen van informatie – een filosofie waarvan het bekende Wikipedia nog een overblijfsel is – ging de winst primeren.
Behoort publiek internet daardoor definitief tot het verleden? Nee, want het bestaat nog altijd. Een mooi voorbeeld daarvan vinden we zelfs in het centrum van het kapitalisme: in de Verenigde Staten.
Publiek internet in Gig City
Het provinciestadje Chattanooga in de Amerikaanse staat Tennessee wordt vandaag Gig City genoemd omdat het al meer dan tien jaar kiest voor internet voor het volk, naar eigen zeggen het snelste internet van het westelijke halfrond. Het is een stad met zo’n 170.000 inwoners in het hart van de Great Appalachian Valley, een groene long in het oosten van de VS. Een stad met een rijke industriële geschiedenis (de allereerste fabriek waar Coca-Cola werd gebotteld stond in Chattanooga) en vooral een strijdvaardige werkende bevolking.
Om te begrijpen hoe dit stadje de voorloper van het internet werd, moeten we terug naar de jaren 1930. Het was crisis en dat werd er hard gevoeld. Net zoals wel vaker gebeurt in rurale gebieden lieten de private elektriciteitsbedrijven het armere stadje links liggen. Een handvol bedrijven domineerde de markt en investeerde amper in de gebieden die minder winstgevend waren, terwijl ze er niet voor terugdeinsden om de prijzen op te voeren. De Chattanoogians waren de hoge prijzen en de veelvuldige black-outs meer dan beu en beslisten daarom om een eigen publiek elektriciteitsbedrijf op te richten, de Electric Power Board (EPB). Dat publieke bedrijf kreeg als opdracht om een elektriciteitsnet uit te bouwen. Omdat het publiek is worden alle winsten ook terug in het netwerk geïnvesteerd. De elektriciteitsmastodonten verzetten zich als een duivel in een wijwatervat tegen deze ‘oneerlijke concurrentie’, maar de bewoners van het stadje steunden de plannen volop en vochten terug.
Hierdoor zijn ze gehecht aan hun EPB. Ze slagen er al decennia in om de EPB in publieke handen te houden, ondanks de tegenwerking van de elektriciteitsmonopolisten en het rechtse bestuur van de staat Tennessee. In 2007, zeventig jaar na de oprichting, besliste de EPB om een stap verder te gaan en te investeren in een computergestuurd elektriciteitsnetwerk, een zogenaamde ‘smart grid’. Het publieke bedrijf had door dat ze de nieuwe technologie kon gebruiken om elektriciteitsverspilling tegen te gaan.
Met een smart grid kan je meten en voorspellen waar en wanneer er energie nodig is. Je voorziet niet te veel, maar ook niet te weinig. Omdat het bedrijf publiek is, leidde deze energiebesparing ook tot een stevige verlaging van de elektriciteitsfactuur voor de mensen.
Maar niet iedereen was opgezet met dat plan, want plots was de EPB niet enkel een elektriciteitsbedrijf, maar ook een telecombedrijf. Het internetnetwerk dat het had uitgerold kon immers veel meer dan alleen elektriciteitsverbruik meten. Het bracht ook het snelst mogelijke internet tot bij de mensen thuis. De grote Amerikaanse kabelboeren zagen dat nieuwe netwerk niet zitten. Zij wilden immers hun monopolie op internetkabels in stand houden. Net als de energiebedrijven uit de jaren ‘30 hebben zij een notoir slechte dienstverlening en rekenen ze buitensporig hoge prijzen aan. Ze voerden een ongeziene mediacampagne tegen de beslissing. Maar opnieuw kozen de mensen de kant van hun openbaar bedrijf.
Toen de EPB haar netwerk lanceerde was het de eerste dienst in de Verenigde Staten die internetsnelheden bood tot 1 gigabit per seconde. Dat is tien tot vijftig keer sneller dan wat je bij Proximus of Telenet krijgt bij een gewoon abonnement. Voor 1 gigabit moet je bij hen diep in de buidel tasten. Chattanooga werd Gig City en een aantrekkingspool voor vele start-ups die gebruik wilden maken van het beste internet van het land. Dat is dubbele winst voor de inwoners. Niet alleen liggen de prijzen voor het internet onder de helft van wat de Amerikanen gemiddeld betalen – een minimumprijs trouwens die EPB van het Republikeinse staatsbestuur moet aanrekenen, het zou dus nog lager kunnen -, ook de energiefactuur kon goedkoper worden omdat de inkomsten van het internet een deel van de kosten dekken en het slimme elektriciteitsnetwerk veel minder verlies kent.
EPB in Chattanooga is een voorbeeld van hoe een publiek telecombedrijf de winstlogica kan doorbreken en echt aan openbare dienstverlening kan doen. Maar het is geen uitzondering. Op honderden plaatsen in de wereld nemen lokale overheden en gemeenschappen opnieuw het heft in eigen handen en installeren eigen ‘community networks’. Overal heeft liberalisering ertoe geleid dat telecombedrijven elkaar opaten. In een gigantisch land als de Verenigde Staten zijn er slechts twee grote spelers die samen meer dan 80 procent van de markt onder elkaar verdelen met de bijhorende slechte dienstverlening De mensen zijn hiervan de dupe. EPB toont aan dat het anders kan en dat je generaties mensen daarvoor in beweging kan krijgen.
Gratis wifi dankzij glazen buisjes
Slechte dienstverlening, almaar stijgende prijzen en geen andere keuze hebben, dat klinkt ons bekend in de oren. Ook bij ons zijn er in principe maar twee bedrijven waar je terecht kan voor internet: Proximus, die haar oude netwerk van telefoonkabels gebruikt, en de televisiekabelbedrijven Telenet in Vlaanderen en VOO in Brussel en Wallonië. Natuurlijk bestaan er nog de zogenaamde ‘virtuele’ operatoren, zoals Scarlet en Orange, maar die hebben geen eigen netwerk en zijn zo ook overgeleverd aan de prijzen van de twee groten. Die prijzen gaan jaar na jaar de hoogte in. Alles voor de winsten en de dividenden van de aandeelhouders. Dat maakt dat België één van de duurste telecomlanden in Europa is.
De Chattanoogians tonen aan dat je de switch kan maken. Maar daarvoor hadden ze een geheim wapen. Want in plaats van oude technologieën, zoals telefoon- of televisiekabels te gebruiken om hun netwerk uit te bouwen, kozen ze voor ‘glasvezels’ om het internet bij de mensen thuis te krijgen. Glasvezels zijn lange doorzichtige buisjes waar alles dat je over het internet verstuurt of ontvangt – de foto’s in je email, video’s van YouTube of de langspeelfilm van Netflix – met lasers wordt door gejaagd als een soort morsecode. Dit is een veel efficiëntere en goedkopere manier dan de traditionele kabels en het laat bovendien toe om bijna onbeperkt veel data te sturen. Daarom koos EPB ervoor om in de jaren 2010 met deze technologie hun internetnetwerk uit te bouwen.
Glasvezelkabels zelf worden al sinds de oorsprong van het internet gebruikt om data over lange afstand te transporteren. De trans-Atlantische kabels die in de jaren ‘80 en ‘90 het internet naar Europa brachten waren al glasvezelkabels. Maar de laatste kilometers worden tot nu toe nog via de klassieke netwerken afgelegd. Nu is die technologie verouderd en kan het de snelheid waarmee het internet groeit niet meer aan. Investeringen in een nieuw netwerk dringen zich op. Dat weet ook de Europese Unie die tientallen miljarden aan subsidies voorziet voor de uitrol van een glasvezelnetwerk. Daarom is dit het ideale moment om een nieuw publiek glasvezelnetwerk uit te rollen.
In België hebben we een troefkaart. In tegenstelling tot de ons omringende landen hebben we met Proximus immers nog altijd een telecombedrijf dat gedeeltelijk (53 procent van de aandelen) in publieke handen is. Alleen wordt Proximus als een privaat bedrijf gerund, op winst gericht inclusief de hallucinante lonen voor de CEO.
Maar het bedrijf heeft beslist om haar grote glasvezelproject al van bij de start te verkopen. Twee grote investeringsfondsen gaan voor haar een groot deel van het nieuwe netwerk aanleggen. Onder goedkeurend oog van de groene minister De Sutter wordt zo de toekomst nu al geprivatiseerd. Ook bij ons zijn die private bedrijven natuurlijk niet van plan om de economisch minder aantrekkelijke zones uit te rusten met het nieuwe internet. Daarvoor voorziet men subsidies zodat de private glasvezelboeren voldoende winst kunnen blijven maken.
Daarom willen we dat Proximus terug een echt publiek bedrijf wordt, 100 procent in overheidshanden, en dat de uitrol van glasvezel met publieke middelen bekostigd wordt. Publiek geld voor publieke noden. Dat is een investering in degelijke jobs, want meer dan 80 procent van die investering gaat naar lonen, maar vooral ook in de toekomst. Het biedt niet alleen de mogelijkheid om gezinnen en bedrijven het snelste en meest kwalitatieve internet aan te bieden en zo economische innovatie te stimuleren, zoals we in Chattanooga zagen. Het geeft ook de kans om het internet terug als een publieke dienst te beschouwen.
Dat kan beginnen door op alle publieke plaatsen snelle en openbare wifi te voorzien. Vandaag bieden steden dit al aan in hun commerciële winkelstraten, maar waarom doen we dat niet op iedere hoek van de straat? Als we de straat openleggen om nieuwe kabels te installeren en kasten op de hoek van de straat, kunnen we even goed wifi installeren. Het netwerk kan dat gerust aan en je mobiel internet heb je dan veel minder vaak nodig.
Maar we kunnen in die logica nog een stapje verder gaan. Net als de stoep voor je deur, kunnen we de toegang tot het internet helemaal gratis maken voor gezinnen thuis. Eens het glasvezelnetwerk is geïnstalleerd, is de kostprijs betrekkelijk klein om gezinnen aan te sluiten, het netwerk te laten werken en te onderhouden. Waarom dragen we die kleine kost niet via de progressieve belastingen, net zoals we dat voor de straten doen? Of via een taks op Big Tech? Door van België Gig Country te maken, bezorgen we hen immers veel meer klanten die een veel betere digitale beleving zullen kennen. Het spreekt voor zich dat daar iets tegenover mag staan. Zo zorgen we voor gratis internet voor iedereen. Free wifi met dank aan de glazen buisjes.
Bevrijd de creativiteit uit de handen van Big Tech
De publieke infrastructuur is maar het begin. Ze vormt de basis voor een nieuw soort internet waar de mensen op de eerste plaats komen en niet alles aan de maatstaf van de maximale winst wordt afgemeten. Maar zonder inhoud wordt dat publieke internet niet bijster interessant. Daarom hebben we ook nood aan een tweede stap. Een manier om digitale creativiteit te stimuleren, zonder winstbejag.
De technologiesector bulkt van de creatieve mensen die iets willen veranderen in de wereld. Op YouTube, TikTok, Twitch, Instagram en alle andere sociale media platformen, bouwt een nieuwe generatie aan een digitale cultuur die de geesten van honderden miljoenen mensen wereldwijd kan opentrekken. Met succes. We bekijken steeds vaker video online, via de grote platformen. Naast brandweerman of -vrouw en dokter is ‘YouTuber’ of ‘TikTokster’ steeds vaker het droomberoep van heel wat kinderen.
Daarnaast schieten allerhande technologische initiatieven die grote en kleine problemen willen oplossen als paddenstoelen uit de grond. Ze durven op een compleet andere manier naar de wereld kijken. Ze dagen het status quo uit.
De kracht van de technologische creativiteit kwam bijvoorbeeld heel sterk tot uiting tijdens de eerste lockdown van de coronacrisis. Een community van tienduizenden ‘makers’ werkte samen en gebruikte hun technische skills om antwoorden te bieden op de plotse veranderingen. In België ontstond bijvoorbeeld de ‘coronadenktank’. Ze gebruikten 3D printers om gezichtsbeschermers te printen, ontwikkelden de beste handleidingen om vlot zelf mondmaskers te maken, creëerden online videobelplatformen en zelfs een online rouwplatform dat mensen die iemand verloren hadden met elkaar kon verbinden ondanks de quarantaine. Dit is maar een klein voorbeeld, maar het toont aan wat je kan bereiken als je samen creatief digitale oplossingen ontwikkelt.
Alleen stranden nuttige initiatieven vaak op het gebrek aan een ‘businessplan’. Als je niet op korte tijd je investeerders kan terugbetalen, dan kan je het vergeten. De concurrentielogica waar het huidige internet, en bij uitbreiding heel de technologische sector, van doordrongen is, maakt het bouwen van sociale oplossingen die niet gericht zijn op winst simpelweg onmogelijk. Is je nieuwe app toevallig wel veelbelovend, dan wordt ze in geen tijd opgekocht door een van de grote spelers die zo de concurrentie uitschakelen, maar ook innovatie belemmeren.
Ook de digitale makers die de online platformen boeiend maken botsen op de grenzen van de markt. Wil je dat mensen je kunnen vinden, dan moet je buigen voor de wetten van YouTube. Wil je echt doorbreken, dan moet je jezelf ook afhankelijk maken van reclame. Om te overleven en hun projecten te ontwikkelen moeten contentmakers reclamecontracten afsluiten met grote merken. Ze moeten steeds meer verdoken reclame verwerken in hun video’s en zich ook inhoudelijk schikken naar de wensen van hun nieuwe mecenassen. Out-of-the-box denken is er steeds minder bij. De content wordt daardoor steeds vaker eenheidsworst. Om te overleven moet alles gericht zijn op clics en baits. De makers zijn zo slachtoffer van hetzelfde mechanisme dat heel het internet in haar greep heeft.
Het internet opnieuw publiek en gratis voor de mensen maken, doorbreekt dit stramien. Maar daarnaast moeten we ook voorzien in mogelijkheden om unieke inhoud te maken. We creëren een innovatiefonds om nieuwe creatieve oplossingen te ontwikkelen en unieke inhoud te maken die niet door de wetten van de winst gedicteerd wordt.
Ruimte maken voor nieuwe makers
Sinds 2017 heeft in Frankrijk de CNC (Conseil National du Cinéma de l’image animée) een fonds voor YouTubers. Je kan er middelen ontvangen om vernieuwende, unieke, ambitieuze en creatieve video’s te maken. Van korte video’s tot lange docu’s, alles is mogelijk, zo lang ze gratis worden beschikbaar gesteld en volledig vrij zijn van reclame. Op die manier kunnen makers experimenteren met nieuwe formats, in plaats van enkel te maken wat de private merken graag zien. Zo kunnen ze ook onderwerpen aansnijden die veel te “gevoelig” zijn voor het imago van de merken die YouTubers sponsoren.
Creativiteit genoeg, middelen nog niet. Daarom voorzien we, net als in Frankrijk, een creatiefonds zodat creatievelingen de kans krijgen om onafhankelijke en originele digitale mediaprojecten op de bestaande platformen te ontwikkelen. Om projecten te maken die kritisch zijn voor de maatschappij en ons in beweging zetten. Voor de verdeling van de middelen ontwikkelen we de directe democratie. Vandaag beslissen de grote multinationals welke projecten een kans verdienen op sociale media. We doen de switch en geven die macht aan de mensen. Elk jaar organiseren we een grote bevraging van wat het publiek te zien wil krijgen op de platformen, welke inhoud ze missen en welke makers ze een duwtje in de rug willen geven. Het resultaat van deze bevraging vorm de leidraad voor de beoordeling van de toekomstige projecten. De jury die de middelen verdeelt, moet een afspiegeling zijn van de hele maatschappij. Met het brede middenveld, mensen uit de werkende klasse, studenten en jongeren als basis.
Een investeringsfonds om de digitale transformatie ook ecologisch en sociaal te maken
De internetmonopolies en hun zucht naar snelle winst zijn een rem op innovatie. Nieuwe digitale ideeën worden versmacht door een gebrek aan middelen of meteen opgeslorpt door één van de giganten. Ook hier moet een investeringsfonds soelaas bieden. Publieke actoren zoals overheden, steden of openbare bedrijven maar ook coöperatieve bewegingen en collectieven moeten volop de kans krijgen om digitale oplossingen te ontwikkelen. Het investeringsfonds stimuleert samenwerking en openheid. Daardoor zorg je er niet alleen voor dat er democratische controle mogelijk is op de code en de technologie achter de nieuwe applicaties, maar het stimuleert ook de vernieuwing doordat andere ontwikkelaars daar dan kunnen op verder bouwen. Eenmaal we de private logica achter ons laten, zullen we pas echt merken hoeveel innovatie er ons ontnomen werd. Laat al die creativiteit los op de grote uitdagingen van deze tijd en je zal versteld staan van de oplossingen waarmee ze op de proppen zullen komen. Een smart grid zoals in Chattanooga om ons elektriciteitsverbruik efficiënter en goedkoper te maken. Een app om de huurprijzen te reguleren. Een nationale transportapp die komaf maakt met de wirwar van apps en abonnementen voor bussen, treinen, deelfietsen en -auto’s. Een digitaal inzicht in de volksgezondheid, zoals de National Health Service dat doet in het Verenigd Koninkrijk waar de patiënteninformatie van verschillende artsen volledig anoniem met elkaar verbonden wordt. Zo kan de volksgezondheid beter opgevolgd worden en worden ingezet op effectieve en preventieve gezondheidszorg.
Het fonds kan ook de zaadjes planten van de opvolger van de grote platformen. In de wereld van Big Tech is niets voor eeuwig. Eergisteren was Facebook heer en meester, gisteren was dat Instagram en vandaag is TikTok het snelst groeiende sociaal netwerk. Dankzij het fonds zou het platform van de toekomst een open sociaal netwerk kunnen zijn dat openbaar en transparant beheerd wordt. Een sociaal netwerk waar de privacy beschermd wordt en waar sociale interactie centraal staat en niet de drang om reclameboodschappen te pushen.
We staan nog maar aan het begin van de digitale revolutie die ons leven en onze maatschappij grondig zal dooreenschudden. Of dat positief of negatief zal zijn, zal afhangen van de manier waarop we het internet organiseren. De voorbije twintig jaar hebben we de mogelijkheden van het internet laten afhangen van een handvol miljardairs in Californië. Dat heeft hen een ongeziene macht bezorgd om ons wereldbeeld te kneden en onze toekomst te bepalen. Met de switch komt het internet terug in publieke handen. Zo schenken we de toekomst aan de werkende mensen.